Het bier is een drank die ouder is dan onze jaartelling. Volgens archeologen ligt de bakermat van de biercultuur in het oude Mesopotamië, het Tweestromenland gelegen tussen de Eufraat en de Tigris. Daar werd bij opgravingen een kleitafel uit 6000 v. C. gevonden waarop het oudst bekende bierrecept vermeld staat. Vanuit Babylon verspreide de bierbereiding zich naar Egypte, waar de farao's zich als brouwers evenmin onbetuigd lieten. Ramses III was zelfs de mening toegedaan dat een vocht zo edel als het bier uit gouden bekers gedronken moest worden, in elk geval toch door hemzelf en zijn gasten. Deze bekers behoefden niet onder te doen voor de bekende Beierse bierkruiken, want ze hadden een inhoud van maar liefst 3,5 liter. Daaruit mogen we concluderen dat de farao en zijn gasten dorstige lieden waren. Wegens de waarde die aan het gerstenat werden gehecht, stond het ook bekend als een uitstekend offer om de gunsten van de goden te winnen.

 

Alexandrië, de stad die naar de Griekse veldheer Alexander de grote genoemd werd en die aan de oever van de Nijl gesticht werd, was omstreeks het begin van onze jaartelling het centrum van de biercultuur, met het 'rythos' als een van de meest befaamde biersoorten.
Krijgslieden en handelaars brachten het bier naar Griekenland. Noch de Grieken, noch de Romeinen konden echter met de smaak overweg, in tegenstelling tot de autochtone bevolking van noordelijke streken, de Germanen en de Kelten, die als lustige drinkebroers de geschiedenis zijn ingegaan. Van de Batavieren wordt immers beweerd dat ze het als hun hoogste ideaal beschouwden om hun vrouwen te verdobbelen en in het Walhalla bier te drinken uit de schedels van hun verslagen vijanden. Dat de vrouwen zich toen, net als nu, van hun seksgenoten wilden onderscheiden, was wellicht de reden van de grote verscheidenheid van biersoorten in die tijd.

 

Naast de brouwerijen in de middeleeuwse kloosters, waarin ook betaalde burgerkrachten tewerkgesteld werden, ontwikkelden zich langzamerhand in nagenoeg alle gemeenten andere kleine brouwerijen. In 1366 betaalde de toenmalige brouwerij Den Horen te Leuven, waaruit later de brouwerij Artois groeide, reeds accijnzen aan de stadsautoriteiten.

 

Van de vorming van gilden was pas sprake aan het begin van de 14de eeuw. In de 15de eeuw vormden de brouwersgilden in diverse Vlaamse streken machtige, kapitaalkrachtige groepen. Voor de vorsten, die met deze gildenvorming rekening moesten houden, was de bierproductie een belangrijke bron van inkomsten. In het prinsbisdom Luik werden de belastingen op het bier gebruikt voor het onderhoud van de vestingen rondom de stad.

 

Steden als Leuven en Diest dankten hun welstand in die tijd aan het bier. In die periode werd in Diest een begin gemaakt met de reglementering, die enkele eeuwen later tot een wetgeving zou uitgroeien. Zo werd in 1563 officieel het gewicht van het graan vastgesteld dat bij het brouwen gebruikt moest worden.

 

Het brouwen in dit corporatieve kader bracht echter met zich mee dat typische lokale bieren gebrouwen werden die met de smaak van de plaatselijke bevolking rekening hielden. Kleinsteedsheid kwam vooral sterk tot uiting, als handelaars uit andere streken vreemde bieren binnen de poorten van een stad probeerden te brengen. Net zoals nu werden die producten, die duurder waren aan invoerrechten onderworpen.

De Franse Omwenteling (1792 - 1794) bracht ook in België aan de kloosters een zware slag toe. De paters werden verdreven, vele kloosters werden vernield en aan de bierproductie kwam abrupt een einde. In die periode was er herhaaldelijk een wisseling tussen Oostenrijks en Frans bewind. De ambachten en gilden werden ontbonden. Napoleon maakte een einde aan deze periode van onrust in België en herstelde het

economisch leven. Geleidelijk groeiden de lokale brouwerijen tot werkelijke bedrijven uit.

 

1880 was ongetwijfeld een heel belangrijk jaar in de geschiedenis van het bier; het luidde de overgang in van hoge- naar lage-gistingsbieren. Omstreeks die tijd deed zich nog een andere belangrijke verandering voor. Door de ontdekkingen van Louis Pasteur, de grote Franse natuurkundige, was het mogelijk geworden spijzen en dranken te conserveren (pasteuriseren. Er werden brouwerijscholen opgericht waarin met de publicaties van Pasteur over bierbereiding rekening gehouden werd.

 

Volgend artikel